POËZIE

Een voorpublicatie van zes gedichten uit de poëziebundel Huidherinnering, die zal verschijnen bij Uitgeverij Prometheus. Enkele van deze gedichten verschenen eerder bij Meander Magazine en KRO Hemelbestormers.


in iedere dag


in de ogen van de oudere zien we de jongere

in het leven van de een groeit de ander
nestelt zich langzaam in, klauwt zich
uit de plooien van de buik - in het sterven
van de ouder neemt het kind rollen aan

mijn vader nam mij zodat ik voor hem
kon zorgen, ik nam mijzelf voor het
voortleven van mijn moeder
in iedere dag zit niet minder dan dat:

men neemt de positie van het sterven
weer aan, de huid groeit om het lichaam
de nagels trekken in tot klauwen
de dood daalt in, zeggen ze, de dood
trekt en scheurt - de mensen staan

het lichaam ligt - de oudere het eeuwige
de jongere de veroordeling
in de huls van huid staat een mens op
de zoon, de dochter, de overgeblevene


*

ik vind mijn moeder in een winkelruit

 

mijn moeder gebruikt haar vaders wandelstok
eerder dan dat hij dat deed
ik hoor 's nachts haar sloffen op de gang
vragen of het toilet nog dichter kan

het is de dood die zwijgzaam inhaalt
en tussen plassen van licht balanceert
zij zaagt aan zijn koord
of drukt zich tegen muren

we gingen eens naar de zee
daar was de morgen koud
ik voelde het ruisen in haar botten
harder dan in een schelp

haar botten zeiden mij
als ooit een morgen komt aan zee
warmer dan vandaag
laat ons dan hier maar gaan

ik vind mijn moeder in een boekenkast
ze staat op een kaft te lezen
ik vind mijn moeder in mijn wieg
ze zegt: ‘waar ben je toch gebleven?’



*


huidherinnering


kan mijn rug gewelfd zijn
door het slapen van een ander
mijn hand verwrongen
en ontwricht - ingesloten
in de hand van een ander
mijn lichaam vergroeid
en onttakeld

iemand zei dat in mijn huid
te lezen viel wie mij heeft beroerd
dat op iedere plek door lippen
gekust een stigma rust
plaats vergaan voor een ander

ik heb mij overgegeven
aan het verdrinken van het brein
het ongeacht willen samen zijn
liederlijke verzen gedeclameerd
van daken gesprongen

en nu wil ik mij
inkapselen in jouw huid
verdwijnen in dat grote orgaan
en herinnerd worden
door de nieuwkomer die jou kust

want pas in algehele overgave
ken ik mij bevrijd en gerust



*


er


er zijn dagen dat je wilt huilen
zodat iedereen weet – niemand vraagt
hoe het gaat of waarom
je niet lacht omdat je huilt

er zijn jongens die je wilt
laten huilen omdat ze dan mooier
omdat ze dan zachter blanker

en ergens is het mooier
waar het stiller is
ergens is het mooier waar het stiller

ergens vind je in een ander
de ander die je ooit verloor
er sijpelt iets – er breekt
er schemert iemand in je door



*

nestdrang


ik heb niet voldoende
vlees om mijn wonden te dekken
er is niet voldoende huid
om over mij heen te spannen

je zou kunnen zeggen
dat er mensen zijn met uitstekende
botten – ribbenkasten

laat mij dan zo’n ribbenkast openen
en er een huis in bouwen
laat mij er nestelen en er eieren leggen
er pas in het voorjaar weer uitkomen

ik wil de waslaag vormen
van een ander – de net ontstane huid
korsterig en nat van wondvocht

mijn ribbend thuis

bekledend denk ik aan een schilder
een ambachtsman een metselaar

eenmaal overtrokken
zal ik broeden op het hart
en in ieder orgaan zal ik
mijn jongen leren vliegen

tot het tijd is om er uit te gaan

dan zullen wij het openen
de ribbenkast – dan scheuren wij de huid
dan schroeien wij de wonden dicht

en vliegen langzaam uit.



*


hemel


als mijn moeder dood zou gaan
wilde ze wel graag naar de hemel
hemel was voor haar zoiets als
boeken voor mij zijn

een plek waar je rustig kunt verdwijnen
en oude geliefden weer ontmoet

ik liep laatst met mijn
broertje aan de hand
‘nu moeten we stil staan’
zei hij, want het was nacht

en aan de hemelboog zagen wij
een wolkenflard en sterren een paar
en hij wees mij waar
mijn moeder zat

toen ik klein was tekende ik wolken
maakte een hemelkaart
er werd mij verteld dat Petrus
aan de poort - wachtte tot ze kwam

want weldra zou mijn moeder
weldra zou mijn moeder

en nu is er niets meer waarop ik wacht
want daar in die stille nacht
zagen wij haar in iedere wolk
in iedere ster

ach, laten wij de hemel
jij en ik

opdat ze niet -
opdat ze niet verdwijnen zal.